Voorstelling
Een theatervoorstelling is een daad, geen ding, en laat slechts dunne lucht achter. Zo vluchtig de theatervoorstelling is, zo eeuwig is zij, verbonden met de oudste zielsbewegingen van de mens.
Theaterspel is bedoeld voor het oog en het oor, - de nobele zintuigen -, van de toeschouwers.
Onmiddellijke aandacht vanwege de toeschouwers is de eerste bezorgdheid en wordt tijdens de voorstelling waar gemaakt.
De betekenis van de voorstelling ligt in datgene wat de toeschouwers zich gezamenlijk en tezelfdertijd voorstellen. In die gedeelde aandacht vormen zij een collectief: het publiek.
Begoocheling, bekoring, belering zijn motieven van die primordiale, collectieve verbeelding.
Podiumkunstenaars zijn daarom goochelaars, verleiders en wijzen in één.
De voorstelling heeft een duidelijk begin en einde.
Acteurs
Elke aanwezige op het toneel is acteur.
Elke handeling tijdens de voorstelling, vocaal dan wel motorisch, wordt als ‘tekst’ beschouwd. Buiten die tekst-in-brede-zin is er niets.
Aandachtspunten (focus), ‘gewichtsverdeling’ van de scène, ritmisch en dramatisch verloop, muzikale begeleiding, ja alles wat het drama in gang steekt, opbouwt en voleindigt wordt uitsluitend door de spelende ploeg voortgebracht en gedirigeerd.
Het organisme van de mise-en-scène is autonoom en stelt het - tenzij om het drama af te sluiten - zonder ‘deus ex machina’.
Alle acteurs blijven op het toneel gedurende de hele voorstelling.
Maximale rolverdeling bij een minimale bezetting.
Speeldoos
Extra-scènische middelen - de deus ex machina - worden geweerd (geen film- of videoprojecties, geen lichtveranderingen, geen gekleurde spots, geen elektronische geluidsversterking...) Als er toch wordt voor gekozen, dan zichtbaar bediend door de spelende ploeg (ook de ‘machinisten’ spelen in de voorstelling).
Er wordt altijd op een (verhoogd) toneel en voor het voetlicht gespeeld.
Een voorstelling speelt zich slechts in één theaterzaal of locatie af.
Het speelvlak en de acteurs zijn niet zichtbaar als de voorstelling niet bezig is.
Alle voorwerpen die op het toneel worden gebruikt zijn óf rekwisiet óf kostuum
(geen décors, geen onroerend goed behalve het podium).
De kostuums en rekwisieten kosten minder dan ze lijken, de acteurs zijn met minder dan het lijkt.
De zaal (als gebouw) maakt geen deel uit van de voorstelling. De omwalling van de scène of het theaterhuis bestaat niet in de mise-en-scène en moet kunnen vergeten worden door de toeschouwer.
Het gebouw is ontworpen voor maximaal 777 toeschouwers, waarvan geen verder dan 21 meter van het speelvlak zit.
Suggestie
Binnen een welbepaald tijdsverloop beleeft het aanwezig publiek een door de acteursploeg gesuggereerde wereld. Deze voorstellingswereld is het vijfde element: spul waarvan dromen zijn gemaakt.
Beweren dat het overeenkomt met de echte wereld, is oneerlijk.
Op de planken doen de natuurelementen, indien niet gemaskerd of gesuggereerd, afbreuk aan die theatrale kwintessens (de ontnuchtering die ontstaat door ten tonele voeren van water, vuur, kinderen, dieren, meppen, gewicht, voeding, ontlasting, geslachtsdelen, ‘echte’ gevoelens, ‘echte’ passies...). Ook afbeeldingen (foto’s, spiegels, tekeningen, lettertekens, beeldschermen) slaan de theatrale verbeelding van het publiek lek.
Aandacht voor, concentratie op wat op de scène plaatsgrijpt, inleving met het verhaal of het drama, medevoelen met personages en alle passies betreffende de voorstelling zijn zielstoestanden van de toeschouwer als lid van het publiek.
Publiek
Het theater is wenselijk, het publiek noodzakelijk.
Een theatervoorstelling wordt slechts mogelijk gemaakt door de medeplichtigheid van een publiek dat bewust zijn ongeloof opheft en bereid is zich een voorgespeelde wereld in te beelden.
Elk kunstgenot, dus ook het theatergaan, is een activiteit van de rustende mens. De acteurs werken, de toeschouwers komen uit vrije wil, in hun vrije tijd.
De toeschouwers zitten samen (een onverdeelde verzameling), op een begrensde plaats, in het donker, en kijken in dezelfde richting.
Het aanwezige publiek is het enige ‘adres’ van de voorstelling en blijft dit gedurende de voorstelling.
Elke toeschouwer moet de kleur van de ogen van de spelers kunnen ontwaren. Elke toeschouwer hoort en ziet niks anders dan hetgeen op de scène klinkt en beweegt (geen regietafel of andere infrastructuur in het publiek).
Het publiek maakt a priori deel uit van een anonieme, universele, alle levenden bevattende doelgroep.